7
Priesters zijn in een diocees geïncardineerd en afhankelijk van de plaatselijke ordinaris. Hoe is het te rechtvaardigen dat er priesters zijn die tot een instelling behoren, die los staat van het bisdom en zelfs een internationaal karakter draagt?
Over het antwoord op de vraag of dat gerechtvaardigd is of niet bestaat geen twijfel. Het gaat hier immers om niets anders dan om het legitieme gebruik van een natuurrecht, namelijk dat van vrijheid van vereniging, een recht dat de Kerk erkent voor de leden van de clerus, zoals zij dat doet voor alle gelovigen. Een bevestiging van deze eeuwenoude traditie - denk eens aan de talrijke verdienstelijke gemeenschappen die zoveel goeds hebben gedaan voor het geestelijke leven van de wereldgeestelijken - is herhaaldelijk door het leergezag en de beschikkingen van de laatste pausen (Pius XII, Johannes XXIII en Paulus VI) gegeven; onlangs weer nadrukkelijk door een plechtige verklaring van het leergezag van het Tweede Vaticaanse Concilie (vgl. Decreet Presbyterorum Ordinis, nr. 8).
Interessant in dit verband is het antwoord van de bevoegde concilie-commissie op een modus, een vraag waarin verzocht werd alleen die verenigingen voor priesters toe te staan, die door de diocesane bisschoppen opgericht of geleid worden. Met de daarop aansluitende instemming van het plenum werd deze suggestie door de commissie verworpen, met de duidelijk geformuleerde motivering dat de op de natuurwet gebaseerde vrijheid van vereniging ook voor de leden van de clerus geldt. Non potest negari Presbyteris, wordt er daar gezegd, id quod laicis, attenta dignitate naturae humanae, Concilium declaravit congruum, utpote iuri naturali consentaneum (Schema Decreti Presbyterorum Ordinis, Typis Polyglottis Vaticanis 1965, S.68).
Krachtens dit grondrecht kunnen de priesters in volle vrijheid verenigingen stichten of zich aansluiten bij reeds bestaande, vooropgesteld dat ze juiste doelen nastreven, die niet indruisen tegen de waardigheid en de eisen van de priesterlijke staat. De rechtmatigheid waarmee en het gebied waarbinnen dit recht door seculiere geestelijken kan worden uitgeoefend worden begrijpelijk - zonder dat er misverstanden of gevaar voor wanorde ontstaan - , als men beseft dat er tussen de ambtelijke functie en het privé-leven van de priester noodzakelijkerwijs een onderscheid bestaat, dat ook als zodanig gerespecteerd dient te worden.
Document afgedrukt van https://escriva.org/nl/conversaciones/7/ (2-10-2024)