34

Nee ten antwoord geven aan God, de oorsprong van het nieuwe en eeuwig geluk afwijzen, dat kan het schepsel. Maar het schepsel dat zoiets doet, is niet langer kind van God en wordt slaaf. “Ieder schepsel heeft een bij hem passende natuur; daarom handelt een schepsel, wanneer het iets nastreeft wat hem vreemd is, niet volgens zijn eigen zijnswijze, maar gedreven door een hem vreemde aandrift, en dat is slavernij. De mens is van nature redelijk. Als hij handelt volgens zijn rede, doet hij dat uit eigen beweging in overeenstemming met wat hij is. En dat is het eigene van de vrijheid. Als hij zondigt gaat hij buiten de rede om. Hij laat zich dus door een ander leiden. Hij is een onderworpene, verplicht zich in een vreemd gebied te bewegen. Daarom is wie zonde doet, slaaf van de zonde (Joh 8, 34)” (H. Thomas van Aquino, Quaestiones disputatae. De malo, q6 a1).

Laat me nog even bij dit punt blijven stilstaan. Het is overduidelijk, dat geen enkele mens aan een zekere vorm van slavernij ontsnapt. We kunnen het veelvuldig rondom ons en in ons vaststellen. De een doet een knieval voor geld; de ander vereert macht; weer een ander de betrekkelijke rust van het scepticisme; en nog een ander ontdekt zijn gouden kalf in het zingenot. En dat geldt ook voor respectabele zaken. We kunnen geheel opgaan in een of ander werk, in een onderneming van meer of mindere omvang, in het ten uitvoer brengen van wetenschappelijk, artistiek, literair, geestelijk werk. Wie dat met al zijn moeite, met een werkelijke hartstocht doet, wie zich daaraan verslingert, leeft in slavernij. Welgemoed stelt hij zich volledig in dienst van het doel van zijn zwoegen.

Dit punt in een andere taal