Tegenover God en tegenover de mensen
Homilie gehouden op 3 september 1963, tweeëntwintigste zondag na Pinksteren
Hier zijn wij consummati in unum (Joh 17, 23), één in verlangen en intenties, gereed om deze ogenblikken van gesprek met de Heer te beginnen, met de hernieuwde wens werkzame instrumenten in zijn handen te zijn. Laat voor Jezus in het sacrament des altaars —hoe graag uit ik mijn geloof in de werkelijke tegenwoordigheid van de Heer in de Eucharistie— laat hier tegenover Hem in uw hart het heftige verlangen ontbranden met uw gebed een geweldige levenskracht uit te dragen. Een levenskracht die reikt tot het einde der aarde, tot aan de uiterste grenzen van de planeet, waar ook maar zich een mens bevindt die zijn bestaan edelmoedig in dienst stelt van God en van de zielen. Dank zij de onuitsprekelijke werkelijkheid van de gemeenschap van de heiligen trekken we immers gezamenlijk op —Sint Jan spreekt van cooperatores (3 Joh 8), medewerkers van de waarheid— in het vervullen van de plicht de waarheid en de vrede van de Heer te verspreiden.
Het is goed te overwegen op welke wijze we de Meester kunnen navolgen. Het is goed stil te staan en na te denken om rechtstreeks uit het leven van de Heer enige deugden te leren kennen die ons gedrag moet uitstralen als wij er werkelijk naar haken het koninkrijk Gods te verbreiden.
Verstandigheid, een noodzakelijke deugd
In de perikoop uit het Matteüsevangelie die we in de Mis van vandaag lezen, staat: In die tijd gingen de Farizeeën heen en beraadslaagden, hoe zij Jezus met een strikvraag zouden vangen (Mat 22, 15). Vergeet niet, dat dat systeem van huichelaars ook tegenwoordig een gebruikelijke tactiek is. Ik denk dat het onkruid van de Farizeeën op aarde nooit zal vergaan, het heeft zich altijd weelderig kunnen voortplanten. Misschien laat de Heer toe dat het groeit, opdat wij, zijn kinderen, ons gedragen als verstandige mensen; want de deugd der verstandigheid blijkt onmisbaar te zijn voor iemand die vanwege zijn positie moet adviseren, versterken, terechtwijzen, enthousiast maken, aanmoedigen. Dat is nu precies wat een christen, als apostel, met gebruikmaking van zijn gewone dagelijkse omstandigheden moet doen voor de mensen om hem heen.
Ik verhef nu mijn hart tot God en bid Hem, op voorspraak van de allerheiligste Maagd Maria —die in en boven de Kerk is: tussen Christus en de Kerk als behoedster, als koningin, als Moeder der mensen zoals zij dat is van Onze Heer Jezus Christus—; ik bid dat ons allen deze verstandigheid verleend mag worden en in het bijzonder hun die —te midden van de bloedbaan der maatschappij— willen werken voor God. Het is absoluut noodzakelijk dat we leren verstandig te zijn.
Het verhaal van het evangelie gaat verder: En zij zonden hun leerlingen —leerlingen van de Farizeeën— op Hem af, samen met de Herodianen, om te vragen: Meester… (Mat 22, 16). Let eens op het gedraai van woorden waarmee ze Hem Meester noemen. Zij doen alsof zij Hem bewonderen en zijn vrienden zijn, zij kennen Hem het gezag toe van iemand die iets te onderwijzen heeft. Magister, scimus quia verax es (Ibidem), Magister, Meester wij weten dat Gij oprecht zijt…! Wat een onbeschaamde slimmigheid! Hebt u ooit zo'n dubbelhartigheid gezien? Wees in deze wereld op alles voorbereid. Wees niet achterdochtig of wantrouwig, maar voel liever op uw schouders —denk maar aan het beeld van de Goede Herder dat we kennen uit de catacomben— de last van dat schaap, dat niet een enkele ziel is, maar de gehele Kerk, de hele mensheid.
Door het grootmoedig aanvaarden van die verantwoordelijkheid zult u stoutmoedig zijn en zult u verstandig zijn in het verdedigen van en het staan op de rechten van God. Dan zullen velen u om de rechtschapenheid van uw gedrag beschouwen als meester en u zo noemen, zonder dat u dat nastreeft. Wij zoeken geen aardse roem. Maar wees niet verbaasd als er tussen de mensen die naar u toe komen ook een paar glippen die u alleen maar willen vleien. Grif in uw ziel wat u me al zo vaak hebt horen zeggen: laster, roddel, menselijk opzicht, noch het wat-zullen-ze-ervan-zeggen, en nog minder schijnheilige eerbewijzen, mogen ons ooit weerhouden onze plicht te doen.
Herinnert u zich de parabel van de barmhartige Samaritaan? Er is die man, die op de weg is blijven liggen. Een stel dieven heeft hem beroofd tot op de laatste stuiver en daarbij zwaar verwond. Een priester van de Oude Wet komt langs en even later een leviet. Zij vervolgen allebei hun weg zonder zich om hem te bekommeren. Toen kwam er een Samaritaan die op reis was, bij hem; hij zag hem en kreeg medelijden; hij trad op hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond deze; daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde volledig voor hem (Luc 10, 3334). Ziet u, dat de Heer dit voorbeeld niet alleen maar aan een paar uitverkoren zielen voorhoudt, want hij vervolgt onmiddellijk, als antwoord aan de vraagstellers —en aan ieder van ons—: ga dan en doe gij evenzo (Luc 10, 37).
Daarom, als wij in ons eigen leven of in dat van anderen stuiten op iets wat niet deugt, iets wat geestelijke en menselijke hulp vergt die wij, kinderen van God, kunnen en moeten verlenen, zal een duidelijk blijk van verstandigheid bestaan uit het volledig, met liefde en kracht, met oprechtheid toedienen van het juiste geneesmiddel. Terughoudendheid is hier niet op haar plaats. Het is een grote vergissing te denken dat problemen opgelost worden door nalatigheid of uitstel.
Verstandigheid eist dat men —altijd als de situatie het vraagt— het medicijn volledig, zonder het te verzachten, gebruikt nadat men de kwaal gediagnostiseerd heeft. Bij het ontdekken van de kleinste ziektesymptomen moet men eerlijk en oprecht zijn, zowel bij het geven als bij het ontvangen van hulp. In die gevallen moet men goedvinden dat degene, die in staat is in naam van God heelmeester te zijn, de wond schoonmaakt, van buiten naar binnen, steeds dichter naar de kern, tot alle etter er uit is en de infectiehaard goed schoon achterblijft. Wij moeten dit eerst op onszelf toepassen. Daarna op de mensen die we om redenen van rechtvaardigheid en liefde verplicht zijn te helpen. In mijn gebed beveel ik in het bijzonder de ouders aan en degenen die zich op vormingsactiviteiten en onderwijs toeleggen.
Menselijk opzicht
Laat geen enkele huichelachtige reden ons weerhouden; pas het juiste medicijn toe. Maar laat uw hand als die van een moeder zijn, met de grenzeloze tederheid van onze moeders, waarmee ze de grote of kleine wonden van de speel- en valpartijen uit onze jeugd behandelden. Als er een paar uur gewacht moet worden, wacht dan, maar nooit langer dan absoluut noodzakelijk, want een andere handelwijze komt voort uit gemakzucht, lafheid, wat heel andere zaken zijn dan verstandigheid. Laat iedereen, en in de eerste plaats degenen onder u die anderen moeten vormen, de vrees voor het desinfecteren van wonden uitbannen.
Het is mogelijk dat iemand mensen die wonden moeten verzorgen en die er niet toe komen hun opdracht uit te voeren, of het niet willen, in het oor fluistert: Meester, wij weten dat gij oprecht zijt… (Mat 22, 16). Luister niet naar die ironische lofspraak. Wie zich niet inspant om zijn taak ijverig tot een einde te brengen, is geen meester, omdat hij niet de ware weg onderwijst. Hij is evenmin oprecht, want in zijn valse verstandigheid overschrijdt hij —omdat hij ze overdreven vindt, of ze minacht— de duidelijke normen die duizend maal beproefd zijn door rechtschapen gedrag van jaren en leiding geven, door kennis van menselijke zwakheid en door de liefde voor elk schaap. Op grond van deze normen moet hij spreken, optreden, belangstelling tonen.
Dwaalleraren worden beheerst door de vrees de waarheid bloot te leggen. Alleen al de gedachte —de plicht— in bepaalde omstandigheden een pijnlijk tegengif toe te dienen, verontrust hen. Een dergelijke handelwijze —wees daarvan overtuigd— heeft niets te maken met verstandigheid, vroomheid of wijsheid. Die houding weerspiegelt kleinmoedigheid, gebrek aan verantwoordelijkheid, onverstand en dwaasheid. Het zijn dezelfde mensen die later, ten prooi aan een paniek vanwege de ramp, trachten het kwaad af te wenden, als het te laat is. Zij zijn vergeten dat de deugd van verstandigheid vergt dat we de rijpe, in alle rust doordachte en op ervaring van eeuwen stoelende raad 'tijdig' moeten overnemen en doorgeven; zonder vooroordelen en onbelemmerd.
Vervolgen we het verhaal van de heilige Matteüs: Wij weten dat Gij oprecht zijt en de weg Gods naar zuivere waarheid leert (Ibidem). Ik sta altijd weer verbaasd tegenover een dergelijk cynisme. Zij komen met de bedoeling de woorden van Jezus Christus Onze Heer te verdraaien, of Hem te betrappen op een onzorgvuldigheid en —in plaats van Hem eenvoudigweg voor te leggen wat hun een onontwarbare knoop lijkt— trachten ze de Meester te bedwelmen met loftuitingen die alleen aan toegewijde lippen zouden mogen ontsnappen, uit rechtschapen harten zouden mogen opwellen. Ik sta expres stil bij deze nuances om te leren niet wantrouwig te worden, maar wel verstandig; om niet op het bedrog van veinzerij in te gaan, hoewel die verpakt lijkt in woorden en gebaren die overeenstemmen met de werkelijkheid zoals gebeurt in de perikoop die wij overwegen: Gij kent geen onderscheid, zeggen ze; Gij zijt gekomen voor alle mensen; U wordt in niets weerhouden de waarheid te verkondigen en het goede te onderwijzen (vgl. Mat 22, 16).
Ik herhaal: verstandig, ja; wantrouwig, nee. Stel in iedereen een absoluut volstrekt vertrouwen, wees heel eerlijk. Voor mij telt meer het woord van een christen, van een trouw mens —ik vertrouw ieder van hen immers volledig— dan de gewaarmerkte handtekeningen van honderd eenstemmige notarissen, hoewel ik misschien in een enkel geval bedrogen uitkwam door me aan deze regel te houden. Ik stel me liever bloot aan misbruik van dit vertrouwen dan aan iemand het krediet te onthouden dat hij verdient als persoon en als kind van God. Ik verzeker u, dat het effect van deze handelwijze mij nooit teleurgesteld heeft.
Rechtschapen optreden
Als wij niet op elk moment het evangelie als leidraad nemen voor ons huidige leven, komt dat omdat we er niet genoeg over nadenken. Velen van u zijn nog jong. Anderen al wat ouder. U wilt allemaal, wij willen allemaal —anders waren we niet hier— goede resultaten bewerkstelligen. Wij proberen in ons gedrag een geest van offerbereidheid te leggen en het verlangen te woekeren met het talent dat de Heer ons heeft toevertrouwd, omdat we een goddelijke ijver voor de zielen ervaren. Maar het zou niet de eerste keer zijn, dat iemand van u, ondanks zoveel goede wil, in die val zou trappen —ex pharisaeis et herodianis (Mar 12, 13)— gezet door mensen die als christen op de een of andere wijze rechten van God moeten verdedigen, maar juist een bondgenootschap aangaan met en opgaan in de krachten van het kwaad en listig andere broeders en zusters in het geloof, andere dienaren van dezelfde Verlosser belagen.
Wees verstandig en ga altijd met eenvoud —de deugd die zo goed past bij een echt kind van God— te werk. Wees natuurlijk in wat u zegt en wat u doet. Dring volledig door in de problemen; we mogen ons niet met de buitenkant tevreden stellen. Denk eraan dat u tevoren al rekening moet houden met het ongenoegen van anderen en van uzelf als we onze taak als christen werkelijk heilig en oprecht willen vervullen.
Ik maak er geen geheim van dat ik, als ik corrigerend moet optreden of een beslissing moet nemen die verdriet zal veroorzaken, vooraf, tijdens en nadien lijd: en ik ben echt niet overgevoelig. Ik troost me met de gedachte dat alleen dieren niet huilen: gehuild wordt er door ons, mensen, door de kinderen Gods. Ik begrijp dat ook u zich op bepaalde ogenblikken ongelukkig zult voelen bij het ten einde toe trouw vervullen van uw plicht. Vergeet alstublieft niet, dat het makkelijker is —maar dat is een vergissing— tot elke prijs het lijden te ontlopen met het excuus de naaste niet voor het hoofd te willen stoten. Heel vaak is een dergelijke terughoudendheid de dekmantel voor een schandelijke vlucht voor eigen smart. Het is immers gewoonlijk niet aangenaam een ernstige berisping uit te delen. Denk er wel aan, mijn kinderen, dat de hel vol zit met gesloten monden.
Er luisteren nu verscheidene artsen naar mij. Neem me niet kwalijk dat ik weer een voorbeeld op het medische vlak geef. Misschien sla ik wel een flater, maar als ascetische vergelijking gaat het wel op. Wil men een open wond verzorgen, dan moet men die eerst schoonmaken, met een flink stuk eromheen. De chirurg weet maar al te goed, dat dit pijn doet; maar als hij die behandeling overslaat, zal de pijn later erger zijn. Dan wordt er onmiddellijk een ontsmettingsmiddel opgedaan. Dat schrijnt —pikt zeiden wij thuis— doet pijn, maar er is geen andere behandelingswijze tegen het ontsteken van de wond.
Als het voor de lichamelijke gezondheid duidelijk is dat die middelen toegepast moeten worden, ook al gaat het om schaafwondjes van de oppervlakkigste soort, dan moeten wij als het gaat om de grote zaken van de ziel —de gevoelige plekken in het bestaan van een mens— wassen, insnijden, gladstrijken, ontsmetten, lijden. De verstandigheid vergt van ons dat we dusdanig ingrijpen en onze plicht niet uit de weg gaan, want wie daarmee schippert geeft blijk van een gebrek aan bedachtzaamheid en pleegt een zware aanslag op de rechtvaardigheid en de sterkte.
Wees ervan overtuigd dat een christen, als hij werkelijk streeft naar een rechtschapen optreden tegenover God en tegenover de mensen, alle deugden nodig heeft, tenminste in aanleg. Vader —vraagt u mij— en mijn zwakheden? Ik geef u dit antwoord: Kan een arts die ziek is, iemand anders niet behandelen, ook al lijdt hij aan een slepende kwaal? Verhindert zijn ziekte hem voor anderen een adequaat recept uit te schrijven? Duidelijk niet. Voor een goede behandeling hoeft hij alleen maar de juiste kennis te hebben en toe te passen, met dezelfde instelling als waarmee hij zijn eigen ziekte bestrijdt.
De eigen zwakte als geneeskrachtige zalf
U ontdekt, net als ik, dagelijks dat u beladen bent met veel fouten, als u moedig in de aanwezigheid van God gewetensonderzoek doet. Als u strijdt om die kwijt te raken, met de hulp van God, zijn ze niet van beslissende betekenis en worden ze overwonnen, hoewel het schijnt dat wij ze nooit helemaal uitgeroeid krijgen. Sterker nog, ondanks deze zwakheden zult u ertoe bijdragen de grote tekortkomingen van anderen te genezen, elke keer als u tracht te beantwoorden aan de genade van God. Door toe te geven dat u even zwak bent als zij —in staat tot alle feilen en fouten— zult u meer begrip kunnen opbrengen, meer fijngevoeligheid, en zult u, tegelijkertijd, veeleisender worden opdat wij allen het vaste voornemen maken God te beminnen met geheel ons hart.
Wij christenen, kinderen van God, moeten de anderen helpen door oprecht in praktijk te brengen wat die schijnheiligen met valse bedoelingen tot de Meester prevelden: Gij ziet de mensen niet naar de ogen (Mat 22, 16). Dat wil zeggen, dat wij ons moeten ontdoen van elk menselijk opzicht —voor ons tellen alle zielen!— hoewel we ons logischerwijze het eerst moeten bezighouden met diegenen die God door een of andere omstandigheid —ook al zijn het, naar de schijn, louter menselijke oorzaken— aan onze zijde heeft geplaatst.
Et viam Dei in veritate doces (Ibidem), onderrichten, onderrichten en nog eens onderrichten: de wegen van God blootleggen volgens de zuivere waarheid. U hoeft niet bang te zijn als zij uw persoonlijke fouten zien, de uwe en de mijne. In mij kriebelt juist het verlangen ze te vertonen om zo te kunnen vertellen van mijn persoonlijke strijd, mijn verlangen dit of dat punt te verbeteren in mijn gevecht om de Heer trouw te dienen. De moeite om die stommiteiten uit te bannen en de baas te worden zal al een manier zijn de goddelijke paden aan te duiden. Op de eerste plaats, en ondanks onze zichtbare fouten, door het getuigenis van ons leven; en vervolgens met de leer, zoals Onze Lieve Heer die coepit facere et docere (Hand 1, 1), begon met werken en zich pas veel later aan zijn prediking wijdde.
Na u gesterkt te hebben in de gedachte dat de priester, die tot u spreekt, van u houdt en dat de hemelse Vader nog veel meer van u houdt, want Hij is oneindig goed en oneindig Vader; na u aangetoond te hebben dat ik u niets verwijten kan, ben ik toch van mening dat ik u moet helpen Christus en de Kerk, zijn kudde, lief te hebben. Daarin wint u het —denk ik— niet van mij; u steekt mij naar de kroon, maar wint het niet van mij. Als ik in mijn preken of in persoonlijke gesprekken een of andere fout signaleer, wil ik u daarmee geen pijn doen. Ik handel uitsluitend vanuit het verlangen dat wij allen de Heer meer gaan beminnen. En ik blijf hameren op de noodzaak de deugden te beoefenen zonder uit het oog te verliezen dat die noodzaak ook mij betreft.
Op een keer hoorde ik iemand ongegeneerd beweren, dat het begaan van een misstap nergens anders goed voor is dan om nog eens honderd keer in dezelfde fout terug te vallen. Ik zeg u daarentegen, dat een verstandig mens uit die voorvallen voordeel weet te trekken, leert het goede te doen, het besluit hernieuwt heiliger te worden. Laat de ervaring van uw mislukkingen en overwinningen bij het dienen van God, naast een groeien van de liefde, altijd uitmonden in een inniger toewijding bij het, koste wat kost, nakomen van uw plichten en rechten als christen-burgers. En dan zonder lafheid, zonder op de loop te gaan voor eer of verantwoordelijkheid, zonder ons te bekommeren om de reacties die om ons heen opkomen —misschien afkomstig van zogenaamde broers— eerlijk en trouw trachten de glorie van God en het goede voor de anderen na te streven.
Wees dus verstandig. Waarom? Om rechtschapen te zijn, om de naastenliefde te beoefenen, om God en de zielen krachtdadig te dienen. Met recht en reden wordt de verstandigheid de genitrix virtutum (H. Thomas van Aquino, In III Sententiarum, dist. 33, q2 a5), moeder der deugden, en ook auriga virtutum (H. Bernardus van Clairvaux, Sermones in Cantica Cantorum, 49, 5 (PL 183, 1018)), leidsvrouwe van alle goede gewoonten, genoemd.
Ieder het zijne
Lees aandachtig dit tafereel in het evangelie om uw voordeel te doen met deze wonderbaarlijke lessen over de deugden die een licht moeten zijn voor onze manier van doen. Na hun schijnheilige en vleiende inleidende opmerkingen stellen de Farizeeën en Herodianen hun probleem: Wat dunkt U, is het geoorloofd belasting te betalen aan de keizer of niet? (Mat 22, 17). “Let nu op hun sluwheid —schrijft de heilige Johannes Chrysostomus— ze zeggen immers niet: leg ons eens uit wat goed, billijk en geoorloofd is; maar: zeg ons, wat dunkt U. Zij hadden maar één ding op het oog: Hem gevangennemen en met kwade bedoelingen overleveren aan de politieke macht” (H. Johannes Chrysostomus, In Matthaeum homiliae, 70, 1 (PG 58, 656)). Maar Jezus doorzag hun valsheid en zei: Waarom probeert gij Mij te vangen, gij huichelaars? Laat mij de belastingmunt eens zien. Zij hielden Hem een denarie voor. Hij vroeg hun: Van wie is deze beeldenaar en het opschrift? Zij antwoordden: Van de keizer. Daarop sprak Hij tot hen: Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt, en aan God, wat God toekomt (Mat 22, 1821).
U ziet dat het een oud dilemma is. Het antwoord van de Meester is helder en ondubbelzinnig. Er is geen —er bestaat geen— tegenstelling tussen het dienen van God en het dienen van de mensen; tussen het uitoefenen van onze rechten en plichten als burger en als gelovige; tussen de inspanning om de tijdelijke samenleving vorm te geven en te verbeteren en de overtuiging dat onze tocht door deze wereld de weg is die ons voert naar het hemels vaderland.
Ook hier zien we weer duidelijk die eenheid van leven die —ik zal het blijven herhalen— een wezenlijke voorwaarde is voor hen die zich erop toeleggen zich te heiligen te midden van de gewone omstandigheden van hun werk, van hun banden met gezin en maatschappij. Jezus laat die scheiding niet toe: Niemand kan twee heren dienen; hij zal de een haten en de ander liefhebben, ofwel de een aanhangen en de ander verachten (Mat 6, 24). Het enkel en alleen kiezen voor God, wat de christen doet als hij volledig beantwoordt aan zijn roeping, doet hem alles richten op de Heer en doet hem, tegelijkertijd, aan zijn naaste alles geven wat hem rechtens toekomt.
Het heeft geen zin zich te verschuilen achter schijnbaar vrome argumenten om anderen te onthouden wat hun toekomt: als iemand zegt dat hij God liefheeft, terwijl hij zijn broeder haat, is hij een leugenaar (1 Joh 4, 20). Maar ook hij die afdingt op de liefde en de eerbied —de aanbidding— die hij de Heer als Schepper en Vader verschuldigd is, draait zichzelf een rad voor ogen. En hij die weigert de geboden van de Heer te onderhouden onder het valse voorwendsel dat een of ander gebod niet in overeenstemming te brengen is met de dienst aan de naaste, kan bij de heilige Johannes de duidelijke waarschuwing lezen dat men aan ons kan zien dat wij de kinderen van God liefhebben, als wij God liefhebben en zijn geboden onderhouden. Want de liefde tot God bestaat in het onderhouden van zijn geboden; en zijn geboden zijn niet zwaar (1 Joh 5, 23).
Misschien hoort u velen —uit hoofde van functionaliteit, of zelfs van naastenliefde— vertogen houden en theorieën ontwikkelen met het doel de blijken van respect en eerbied jegens God in te perken. Alles waardoor eer gebracht wordt aan de Heer is in hun ogen overdreven. Schenk aan hen geen aandacht: vervolg uw eigen weg. Die geweldige theorieën gaan alleen over twistpunten die tot niets leiden, behalve dan dat ze aanstoot geven aan de zielen en verhinderen dat het voorschrift van Jezus Christus opgevolgd wordt ieder het zijne te geven en met fijngevoelige standvastigheid de heilige deugd van rechtvaardigheid te beoefenen.
Verplichtingen uit gerechtigheid jegens God en jegens de mensen
Laat het goed in onze ziel gegrift zijn, zodat het in ons gedrag te zien is: allereerst gerechtigheid jegens God. Dat is de toetssteen van het ware hongeren en dorsten naar gerechtigheid (Mat 5, 6), dat iets anders is dan het rumoer van jaloerse, verbitterde, egoïstische, vrekkige… mensen. Wie immers aan onze Schepper en Redder de erkentelijkheid onthoudt voor de overvloedige en onuitsprekelijke rijkdom die Hij ons verleent, begaat de vreeswekkendste en ondankbaarste van alle onrechtvaardigheden. U echter, als u werkelijk moeite doet rechtschapen te zijn, zult u vaak in gedachten houden hoe afhankelijk u bent van God — want, wat bezit gij dat u niet gekregen hebt? (1 Kor 4, 7). Zo zult u vervuld raken van dankbaarheid en verlangen voldoening te schenken aan een Vader die van ons houdt tot op het onbegrijpelijke af.
Dan zal de juiste geest van kinderlijke vroomheid bezit van u nemen die u met open hart naar God zal leiden. Als de schijnheiligen rondom u betwijfelen of de Heer het recht heeft zoveel te eisen, moet u zich niet van de wijs laten brengen. Integendeel, zoek de aanwezigheid van God, zonder voorbehoud, volgzaam, als leem in de hand van de pottenbakker (Jer 18, 6), en belijd Hem in onderdanige genegenheid: Deus meus et omnia, Gij zijt mijn God en mijn Al. En als u soms een keer een onverwachte slag wordt toegebracht, dan zou u met nieuwe blijdschap moeten kunnen zingen: moge de zeer rechtvaardige en beminnelijke Wil van God gedaan, vervuld, geprezen en eeuwig verheerlijkt worden boven alle dingen. Amen. Amen.
De omstandigheden van die dienaar uit de parabel, de man die tienduizend talenten schuldig was (vgl. Mat 18, 24), geven een goed beeld van onze verhouding met God. Wij weten ook niet hoe wij de enorme schuld moeten betalen die we aangegaan zijn voor zoveel goddelijke goedheid en waar we de rente van onze persoonlijke zonden aan hebben toegevoegd. Ook al strijden we onverschrokken, toch slagen wij er niet in de Heer met gelijke munt terug te betalen wat Hij ons vergeven heeft. Maar de onmacht van de menselijke rechtvaardigheid wordt met de woeker van de goddelijke barmhartigheid aangevuld. Op die wijze kan Hij zijn vordering als voldaan beschouwen en geeft Hij ons onze schuldbrief terug, eenvoudigweg omdat Hij goed is en zijn barmhartigheid eeuwig (vgl. Ps 105, 1).
De parabel eindigt —dat herinnert u zich wel— met een tweede deel dat als het ware het contrapunt van het eerste is. Die dienaar, aan wie zojuist een enorme schuld was kwijtgescholden, heeft geen medelijden met een collega die hem een luttele honderd denariën schuldig was. Hier toont hij echt zijn kleinheid van hart. Strikt genomen ontzegt niemand hem het recht het zijne op te eisen. Toch is er iets in ons dat zich verzet en ons influistert, dat die onbuigzame houding niet hetzelfde is als werkelijke rechtvaardigheid. Het gaat niet aan dat iemand die, nog maar een paar tellen tevoren, met medelijden, goedgunstigheid en begrip bejegend is, niet tenminste zijn schuldenaar met een beetje geduld behandelt. U ziet dat rechtvaardigheid niet enkel en alleen bestaat in het nauwkeurig eerbiedigen van rechten en plichten, zoals rekenkundige opgaven opgelost worden met optellen en aftrekken.
De christelijke deugd gaat verder: zij brengt ons ertoe ons erkentelijk, vriendelijk, edelmoedig te betonen; dat wij ons gedragen als trouwe en eerlijke vrienden, in goede tijden evengoed als in tegenspoed; dat wij de wetten nakomen en het wettig gezag eerbiedigen; dat we het met vreugde weer goedmaken als we merken dat wij een probleem verkeerd hebben aangepakt. Als wij rechtvaardig zijn, zullen wij vooral onze beloften nakomen in zakelijke, maatschappelijke en familiekring… zonder vertoon, zonder ophef, door ingespannen te werken en door onze rechten uit te oefenen die tegelijkertijd verplichtingen zijn.
Ik geloof niet in de rechtvaardigheid van luilakken, omdat zij met hun dolce far niente —zoals ze in mijn geliefde Italië zeggen— het belangrijkste principe van de billijkheid, de arbeid, veronachtzamen, en soms in ernstige mate. Laten wij niet vergeten dat God de mens schiep ut operaretur (Gen 2, 15), opdat deze zou werken, en onze naaste —ons gezin, ons volk, de hele mensheid— is ook afhankelijk van de effectiviteit van ons werk. Kinderen, wat een benarde opvatting van rechtvaardigheid hebben de mensen die haar terugbrengen tot enkel het verdelen van de aardse goederen.
Rechtvaardigheid en liefde tot vrijheid en waarheid
Vanaf mijn jeugd —zoals de Heilige Schrift het uitdrukt (vgl. Mat 11, 15): sinds ik oren had om te horen— hoorde ik spreken over het 'sociale vraagstuk'. Denk niet dat dit bijzonder is, want het is een oud onderwerp, een thema van alle tijden. Misschien is het probleem opgekomen op hetzelfde moment waarop mensen zich op de een of andere manier zijn gaan organiseren en waarop de verschillen in leeftijd, intelligentie, arbeidsgeschiktheid, belangstelling, persoonlijkheid zichtbaarder werden.
Ik weet niet of de sociale klassen een noodzakelijk kwaad zijn. Het is in elk geval niet mijn vak over deze dingen te praten en het minst van al hier, in deze kapel, waar wij bijeengekomen zijn om over God te spreken —ik zou in mijn leven het liefst nooit een ander thema aansnijden— en om met God te praten.
Denk wat u denken wilt in alle kwesties die de Voorzienigheid aan de vrije en legitieme discussie van de mensen heeft overgelaten. Maar op mij als priester van Christus rust de verplichting daar bovenuit te stijgen en u eraan te herinneren dat wij, hoe dan ook, nooit kunnen verzuimen rechtvaardigheid te bedrijven, en met heldenmoed, als dat nodig is.
Wij hebben de plicht de persoonlijke vrijheid van iedereen te verdedigen in de wetenschap dat het Christus is die deze vrijheid voor ons verkregen heeft (vgl. Gal 5, 1). Als wij niet zo optreden, met welk recht zouden wij dan een beroep mogen doen op onze eigen vrijheid? Ook de waarheid moeten wij verdedigen, want veritas liberabit vos (Joh 8, 32), de waarheid bevrijdt, terwijl onwetendheid leidt tot slavernij. Voor alle mensen moeten wij het recht verdedigen op leven, op het bezitten van het noodzakelijke om een waardig bestaan te leiden, het recht op werken en uitrusten, het recht een levensstaat te kiezen, een gezin te vormen, binnen het huwelijk kinderen ter wereld te brengen en op te voeden, het recht ziekte en ouderdom in rust door te brengen, het recht deel te nemen aan het culturele leven, het recht zich met medeburgers te verenigen om rechtmatige doelen te verwezenlijken en op de allereerste plaats het recht om in volle vrijheid God te kennen en lief te hebben, want het —rechtschapen— geweten ontdekt de sporen van de Schepper in alles.
Juist daarom is het van belang te herhalen —ik begeef me hier niet op het terrein van de politiek, maar ik voeg me naar de leer van de Kerk— dat het marxisme onverenigbaar is met het geloof in Christus. Bestaat er iets dat meer tegenstrijdig is met het geloof dan een systeem dat alles baseert op het uit de ziel verwijderen van de beminnende aanwezigheid van God? Roep het met luide stem, zodat uw stem duidelijk gehoord wordt: om gerechtigheid te bedrijven hebben wij het marxisme op geen enkele wijze nodig. Integendeel, deze grove dwaling werpt, door louter materialistische oplossingen voor te stellen, belemmeringen op voor het bereiken van het geluk en de ontspanning tussen de mensen. Binnen het christendom vinden wij het goede licht dat altijd een antwoord geeft op alle problemen: wij hoeven alleen maar oprecht te proberen katholiek te zijn, non verbo neque lingua, sed opere et veritate (1 Joh 3, 18), niet met woorden en leuzen, maar met werk en waarheid. Zeg het elke keer als de gelegenheid zich voordoet —zoek de gelegenheid als het nodig is— zonder terughoudendheid, zonder vrees.
Rechtvaardigheid en liefde
Lees de Heilige Schrift. Overweeg een voor een de gebeurtenissen uit het leven van de Heer, zijn onderricht. Denk in het bijzonder aan de raad en de waarschuwingen waarmee Hij die handvol mannen voorbereidde die zijn apostelen, zijn boodschappers zouden zijn van het ene tot het andere eind van de aarde. Wat is de belangrijkste richtlijn die Hij hen geeft? Is dat niet het gebod van de liefde? Was het niet uit liefde dat zij zich op weg begaven naar die heidense en verdorven wereld?
Wees ervan overtuigd dat de grote problemen van de mensheid niet met alleen rechtvaardigheid opgelost worden. Als men vanuit rechtvaardigheid alleen handelt, moet men zich er niet over verbazen, dat mensen gekwetst blijven. De waardigheid van de mens, die kind van God is, vraagt veel meer. De liefde moet er in- en bijgevoegd worden, want zij verzoet alles, zij vergoddelijkt het: God is Liefde (1 Joh 4, 16). Laten we alles wat wij doen, doen uit liefde tot God, dan wordt het makkelijker de naaste te beminnen en onze aardse liefdes zuiverder en verhevener te maken.
Om van pure rechtvaardigheid tot een overvloed aan liefde te komen is er een hele weg te gaan. En er zijn er niet veel die dat tot het eind toe volhouden. Sommigen zijn al tevreden als zij bij de drempel zijn: zij laten de rechtvaardigheid achter en beperken zich tot een beetje weldadigheid die zij aanmerken als liefde, zonder dat ze er erg in hebben dat het maar een stukje is van wat zij zouden moeten doen. En zij glimmen van tevredenheid met zichzelf, zoals de Farizeeër die meende ruimschoots volgens de regels van de wet te leven, omdat hij twee dagen per week vastte en tienden gaf van al wat hij bezat (vgl. Luc 18, 12).
Liefhebben, wat is als het uit de band springen van de rechtvaardigheid, vraagt op de eerste plaats het vervullen van de plicht. Men begint met wat rechtvaardig is; men gaat verder met wat het meest billijk is…; maar beminnen vergt veel aandacht, veel fijnzinnigheid, veel eerbied, veel genegenheid. Het is kortom het opvolgen van de raad van de Apostel: draagt elkanders lasten, zo vervult gij de wet van Christus (Gal 6, 2). Dan beleven wij de liefde volledig, dan verwerkelijken wij de opdracht van Christus.
Voor mij is er geen duidelijker voorbeeld van deze praktische eenheid van rechtvaardigheid en liefde dan het gedrag van moeders. Zij houden van elk kind met gelijke genegenheid en juist die liefde brengt moeders ertoe op verschillende wijze met hen om te gaan: met een 'ongelijke' rechtvaardigheid. Ieder kind is nu eenmaal anders dan andere. Wel, liefde verbetert en vervolmaakt rechtvaardigheid, ook met betrekking tot onze gelijken, doordat zij ons aanzet ons verschillend te gedragen tegenover mensen die verschillend zijn, ons aan te passen aan hun omstandigheden, met het doel vreugde te bezorgen aan de bedroefden, kennis te brengen aan mensen met onvoldoende vorming, genegenheid te bieden aan wie zich alleen voelt… De rechtvaardigheid gebiedt dat men aan ieder het zijne geeft, wat niet gelijk is aan: ieder hetzelfde geven. De utopische verafgoding van de gelijkheid is de bron van de grootste onrechtvaardigheden.
Om altijd zo te handelen als die goede moeders is het nodig onszelf te vergeten, geen andere heerschappij na te streven dan het dienen van de naasten, zoals Jezus Christus, die preekte: de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen (Mat 20, 28). Dat veronderstelt de standvastigheid zijn eigen wil ondergeschikt te maken aan het goddelijk voorbeeld, te werken voor allen, te strijden voor het eeuwig geluk en voor het welzijn van de naasten. Ik ken geen betere weg om rechtvaardig te zijn dan die van een leven van overgave en dienstbaarheid.
Sommigen van u denken misschien dat ik al te naïef ben. Dat kan me niets schelen. Zelfs als men mij die kwalificatie geeft omdat ik nog altijd in de liefde geloof, zeg ik u stellig dat ik er altijd in zal geloven! En, voor de tijd dat de Heer mij nog laat leven, zal ik voortgaan het mij —als priester van Christus— tot taak te rekenen dat er eenheid en vrede zij onder hen die, omdat zij kinderen zijn van dezelfde God de Vader, broeders en zusters zijn; dat de mensen elkaar begrijpen; dat allen hetzelfde ideaal delen, het ideaal van het geloof!
Nemen wij onze toevlucht tot de heilige Maria, de verstandige en getrouwe Maagd, en tot de heilige Jozef, haar echtgenoot, volmaakt voorbeeld van een rechtschapen mens (vgl. Mat 1, 19). Zij hebben in de aanwezigheid van Jezus, Zoon van God, de deugden beoefend die wij overwogen hebben. Zij zullen voor ons de genade verkrijgen waardoor deze stevig in onze ziel wortel zullen schieten, opdat wij zullen besluiten ons elk moment te gedragen als goede leerlingen van de Meester: verstandig, rechtschapen, vervuld van liefde.
Document afgedrukt van https://escriva.org/nl/amigos-de-dios/tegenover-god-en-tegenover-de-mensen/ (11-10-2024)