Lijst van punten
Verplichtingen uit gerechtigheid jegens God en jegens de mensen
Laat het goed in onze ziel gegrift zijn, zodat het in ons gedrag te zien is: allereerst gerechtigheid jegens God. Dat is de toetssteen van het ware hongeren en dorsten naar gerechtigheid (Mat 5, 6), dat iets anders is dan het rumoer van jaloerse, verbitterde, egoïstische, vrekkige… mensen. Wie immers aan onze Schepper en Redder de erkentelijkheid onthoudt voor de overvloedige en onuitsprekelijke rijkdom die Hij ons verleent, begaat de vreeswekkendste en ondankbaarste van alle onrechtvaardigheden. U echter, als u werkelijk moeite doet rechtschapen te zijn, zult u vaak in gedachten houden hoe afhankelijk u bent van God — want, wat bezit gij dat u niet gekregen hebt? (1 Kor 4, 7). Zo zult u vervuld raken van dankbaarheid en verlangen voldoening te schenken aan een Vader die van ons houdt tot op het onbegrijpelijke af.
Dan zal de juiste geest van kinderlijke vroomheid bezit van u nemen die u met open hart naar God zal leiden. Als de schijnheiligen rondom u betwijfelen of de Heer het recht heeft zoveel te eisen, moet u zich niet van de wijs laten brengen. Integendeel, zoek de aanwezigheid van God, zonder voorbehoud, volgzaam, als leem in de hand van de pottenbakker (Jer 18, 6), en belijd Hem in onderdanige genegenheid: Deus meus et omnia, Gij zijt mijn God en mijn Al. En als u soms een keer een onverwachte slag wordt toegebracht, dan zou u met nieuwe blijdschap moeten kunnen zingen: moge de zeer rechtvaardige en beminnelijke Wil van God gedaan, vervuld, geprezen en eeuwig verheerlijkt worden boven alle dingen. Amen. Amen.
De omstandigheden van die dienaar uit de parabel, de man die tienduizend talenten schuldig was (vgl. Mat 18, 24), geven een goed beeld van onze verhouding met God. Wij weten ook niet hoe wij de enorme schuld moeten betalen die we aangegaan zijn voor zoveel goddelijke goedheid en waar we de rente van onze persoonlijke zonden aan hebben toegevoegd. Ook al strijden we onverschrokken, toch slagen wij er niet in de Heer met gelijke munt terug te betalen wat Hij ons vergeven heeft. Maar de onmacht van de menselijke rechtvaardigheid wordt met de woeker van de goddelijke barmhartigheid aangevuld. Op die wijze kan Hij zijn vordering als voldaan beschouwen en geeft Hij ons onze schuldbrief terug, eenvoudigweg omdat Hij goed is en zijn barmhartigheid eeuwig (vgl. Ps 105, 1).
De parabel eindigt —dat herinnert u zich wel— met een tweede deel dat als het ware het contrapunt van het eerste is. Die dienaar, aan wie zojuist een enorme schuld was kwijtgescholden, heeft geen medelijden met een collega die hem een luttele honderd denariën schuldig was. Hier toont hij echt zijn kleinheid van hart. Strikt genomen ontzegt niemand hem het recht het zijne op te eisen. Toch is er iets in ons dat zich verzet en ons influistert, dat die onbuigzame houding niet hetzelfde is als werkelijke rechtvaardigheid. Het gaat niet aan dat iemand die, nog maar een paar tellen tevoren, met medelijden, goedgunstigheid en begrip bejegend is, niet tenminste zijn schuldenaar met een beetje geduld behandelt. U ziet dat rechtvaardigheid niet enkel en alleen bestaat in het nauwkeurig eerbiedigen van rechten en plichten, zoals rekenkundige opgaven opgelost worden met optellen en aftrekken.
De christelijke deugd gaat verder: zij brengt ons ertoe ons erkentelijk, vriendelijk, edelmoedig te betonen; dat wij ons gedragen als trouwe en eerlijke vrienden, in goede tijden evengoed als in tegenspoed; dat wij de wetten nakomen en het wettig gezag eerbiedigen; dat we het met vreugde weer goedmaken als we merken dat wij een probleem verkeerd hebben aangepakt. Als wij rechtvaardig zijn, zullen wij vooral onze beloften nakomen in zakelijke, maatschappelijke en familiekring… zonder vertoon, zonder ophef, door ingespannen te werken en door onze rechten uit te oefenen die tegelijkertijd verplichtingen zijn.
Ik geloof niet in de rechtvaardigheid van luilakken, omdat zij met hun dolce far niente —zoals ze in mijn geliefde Italië zeggen— het belangrijkste principe van de billijkheid, de arbeid, veronachtzamen, en soms in ernstige mate. Laten wij niet vergeten dat God de mens schiep ut operaretur (Gen 2, 15), opdat deze zou werken, en onze naaste —ons gezin, ons volk, de hele mensheid— is ook afhankelijk van de effectiviteit van ons werk. Kinderen, wat een benarde opvatting van rechtvaardigheid hebben de mensen die haar terugbrengen tot enkel het verdelen van de aardse goederen.
Document afgedrukt van https://escriva.org/nl/book-subject/amigos-de-dios/23215/ (3-12-2024)