61

De bekoringen van Christus

De Veertigdagentijd brengt de dagen in herinnering die Jezus doorbracht in de woestijn als voorbereiding op de jaren van prediking die naar het hoogtepunt van het Kruis en de heerlijkheid van Pasen voeren. Het waren veertig dagen van gebed en boetedoening. Aan het einde van deze dagen vond de gebeurtenis plaats die de liturgie ons vandaag laat overdenken in het evangelie van de Mis: de bekoringen van Christus (zie Mt 4, 1-11).

Deze gebeurtenis is vol mysterie. De mens probeert dat tevergeefs te bevatten — God die zich aan de bekoring onderwerpt, die de duivel zijn gang laat gaan — maar we kunnen daarover mediteren. We kunnen de Heer vragen dat Hij ons laat begrijpen welke les erin besloten ligt.

Jezus wordt bekoord! De traditie licht deze gebeurtenis toe met de overweging dat Onze Lieve Heer de bekoring wilde ondergaan om ons in alles het voorbeeld te geven. Zo is het, want Christus was volmaakt mens, aan ons gelijk, behalve in de zonde (zie Heb 4, 15). Na veertig dagen vasten, misschien met als enig voedsel kruiden, wortels en een beetje water, krijgt Jezus honger, echte honger, zoals ieder ander schepsel. En als de duivel Hem voorstelt stenen in brood te veranderen, wijst Hij niet alleen het voedsel af waar zijn lichaam om vraagt, maar Hij houdt een nog grotere aanvechting van zich af: zijn goddelijke macht gebruiken om bij wijze van spreken een persoonlijk probleem op te lossen.

Je hebt ongetwijfeld in elk evangelie opgemerkt dat Jezus geen wonderen doet voor zichzelf. Hij verandert water in wijn voor het jonge paar in Kana (zie Joh 2, 1-11). Hij vermenigvuldigt broden en vissen om een hongerige menigte te eten te geven (zie Mc 6, 33-46), maar Hij verdient jarenlang zijn brood door zelf te werken. En later, in de tijd dat Hij door de streken van Israël rondtrekt, leeft Hij van de hulp van degenen die Hem volgen (zie Mt 27, 55).

De heilige Johannes vertelt dat Jezus zijn leerlingen naar de stad stuurt om eten te kopen wanneer Hij na een lange tocht bij de put van Sichar aankomt. Als een Samaritaanse vrouw naar de put komt vraagt Hij haar water, want Hij heeft niets waarmee Hij het uit de put kan halen (zie Joh 4, 4 e.v). Zijn lichaam dat uitgeput is door de lange tocht ervaart de vermoeidheid. Bij andere gelegenheden komt Hij weer op krachten door te gaan slapen (zie Lc 8, 23). Wat een edelmoedigheid om zich zo te vernederen en de menselijke conditie volledig te aanvaarden. Hij maakt geen gebruik van zijn goddelijke macht om moeilijkheden of inspanning te ontvluchten. Zo leert Hij ons sterk te zijn, van werken te houden en waardering te hebben voor wat menselijk en goddelijk nobel is, wanneer we de gevolgen van de overgave ondervinden.

Bij de tweede bekoring, als de duivel Hem voorstelt zich van de bovenbouw van de tempel naar beneden te werpen, wijst Jezus opnieuw de mogelijkheid af om zijn goddelijke macht te gebruiken. Hij zoekt geen ijdele glorie, geen ophef, geen menselijk vertoon dat van God gebruik wil maken als decor van eigen voortreffelijkheid. Jezus wil de wil van de Vader volbrengen zonder op de tijd vooruit te lopen of het uur van de wonderen te vervroegen. Hij wil stap voor stap de harde weg van de mensen gaan, de beminnelijke weg van het kruis.

Bij de derde bekoring zien we iets dat daar erg op lijkt. Hij krijgt koninkrijken, macht en glorie aangeboden. De duivel wil dat we voor onze menselijke ambities een houding aannemen die we uitsluitend voor God moeten reserveren: hij belooft een gemakkelijk leven aan wie voor hem, voor de afgoden, neerknielt. De Heer richt de aanbidding weer naar het enige en echte doel — God — en maakt opnieuw duidelijk dat Hij wil dienen: Ga weg, satan; er staat geschreven: De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen (zie Mt 4, 10).

Dit punt in een andere taal